Hij kwam dichterbij haar. Keek met zijn gifgroene ogen in de ijzige blauwe ogen van de vrouwelijke hond. Begon zichzelf voor te stellen, met lange sierlijke zinnen die in haar oren als een soort rijmwerk klonken. Anuri luisterde aandachtig, ook al zorgde deze mooi klinkende informatie er alleen maar voor dat ze meer in de war raakte door deze metgezel. Ze hield haar mond en moest zichzelf inhouden om niet te piepen van de kou en de kracht die langzaam uit haar poten vandaan leek te vloeien. Uiteindelijk kwam hij bij zijn laatste paar zinnen, stelde zich voor als Juventus, heer van de onderwereld, en voegde nog enkele synoniemen toe. God van Infernum. Infernum, was dat niet de Infernum? Maar als diegene die nu voor haar stond de waarheid sprak, dan moest dat dus betekenen dat diegene die ze voor zich had de duivel was? De zogenoemde Satan, die macht had over het rijk en de zielen die er heen gingen, de zielen die hun leven verprutst hadden door slechte dingen te doen, waarna ze vervolgens in de Infernum eeuwig moesten branden in het vuur?
Anuri slikte, probeerde dingetjes op een rij te zetten terwijl haar lichaam en geest beide niet mee wilden werken. Het voorstellen van de vos maakte alleen maar meer vragen bij haar los. Sprak hij de waarheid, moest zij hem geloven? Ze had natuurlijk wel de neiging dat tegen hem te schreeuwen, maar nu ze een stuk vermoeider en minder druk was bedacht ze zich dat het misschien wel helemaal geen zin had. Daarbij zou het wel verklaren waarom hij net in het gevecht voor haar verdwenen was en elders weer verscheen. Dat was toch duidelijk iets bovennatuurlijks wat ze anders nooit zou kunnen plaatsen. Maar als hij de god van Infernum was, wat deed hij dan hier beneden? Wilde hij de zielen hebben van diegenen die ze net begraven had? Dát was het, dat moest de reden zijn. Een god zou anders nooit contact leggen met een willekeurige vreemdeling. Meteen voelde ze zich schuldig. Maar als hij de zielen wegstuurde van Bubble en die hermelijn, gingen ze dan naar Inferum? Of ergens anders heen? Stiekem hoopte ze niet Infernum, want slecht waren ze volgens haar niet.
Ze slaakte een klein zuchtje, niet wetende wat te doen of te zeggen. Ze voelde zich totaal overrompeld en verslagen. Het enige wat ze er nu uit kreeg was een paar zinnen waarin zij zichzelf voorstelde. ''Mijn naam is Anuri. Verder heb ik er niks interessants aan toe te voegen, ik ben tenslotte maar een doodsimpele hond.'' zei ze, iets denigrerend. Ze staarde kort naar hem, en begon zich toen ineens af te vragen wat hij met háár van plan was. Wat als ze hier vandaan rende en het door zou vertellen dat ze de duivel had ontmoet? Dat zou hij niet willen. Moest hij haar nu vermoorden nu ze wist wie hij was? Het leek haar dat de duivel moorden geen probleem vond, zeker niet als het om iemand ging als haar. Ze liet haar oogleden iets vallen, en zakte daarna door haar knieën. Zuchtend keek ze naar de grond. Waarom was ze zo onbenullig en zwak? Ze was geen partij voor diegene die ruleerde over de onderwereld. Nou ja, nu ze er zo bij lag kon ze er tenminste achter komen wat zijn bedoelingen waren. Hij kon haar nu een genadeklap geven, of hij kon haar overeind helpen. Ergens hoopte ze toch op het laatste.